Iedereen mag er zijn
We willen een fijne, sociaal veilige omgeving voor elk kind. Een omgeving waarin ze gerespecteerd worden. Waarin verschillen oké zijn. Iedereen is tenslotte anders. Niet iedereen past in een ‘standaard hokje’. Wat kinderen nú leren over verschillen, bepaalt hoe ze er láter mee omgaan. Daarom is het belangrijk kinderen ook te leren over diversiteit en om respect te hebben voor onderlinge verschillen.
Dat werkt meerdere kanten op. Er zijn kinderen die thuis leren dat het niet goed is om open te zijn over seksualiteit. Het kan voor deze kinderen vervelend zijn als jouw kind heel open is, ze ervaren daarbij ongemak. Leer je kind om ook respectvol te zijn naar kinderen die thuis anders opgevoed worden en mogelijk andere normen en waarden hebben. In Nederland is vrijheid van meningsuiting een belangrijk goed, maar het mag nooit ten koste gaan van iemand anders.
Wat is diversiteit en wat vertel je erover?
Meer dan de ‘standaard-hokjes’
Nederland bestaat uit zeventien miljoen mensen. Zo ongeveer alle mogelijke verschillen zijn in ons land te vinden, ook op school. Zowel in de klas als voor de klas. Denk hierbij aan culturele achtergrond, religie, huidskleur, sociaaleconomische situatie, waar je woont en van wie je houdt. Niet voor niks noemen we school dan ook vaak een mini-samenleving.
Al deze verschillen doen ertoe. Daarom gaat de aandacht bij seksuele opvoeding en relationele en seksuele vorming op school ook uit naar diversiteit. Oftewel, je leert kinderen al van jongs af aan dat mensen verschillen in hoe ze eruitzien, hoe ze zich gedragen, hoe ze zich voelen, hoe de samenstelling van hun gezin is, op wie ze verliefd worden of als welke gender ze zich identificeren. Op latere leeftijd leer je kinderen ook dat het verschilt tot wie iemand zich seksueel aangetrokken voelt. En vooral ook dat iedereen op een eigen manier met liefde, relaties, weerbaarheid en seksualiteit omgaat. Waarbij ook culturele achtergrond, religie, huidskleur en iemands sociaaleconomische situatie een rol speelt.
Er zijn veel verschillen en iedereen mag er zijn. Het is niet voor niets dat het thema ‘seksuele diversiteit’ is opgenomen in de kerndoelen voor het basis- en voortgezet onderwijs.
Een rijtje dat vaak terugkomt als we praten over diversiteit is lhbti+. Hieronder een aantal veelgebruikte woorden en afkortingen, die je kunt bespreken met je kind:
Sekse (of geslacht): verwijst naar geslachtskenmerken als genitaliën, hormonen, chromosomen en lichaamsvormen. Aan de hand van uiterlijke geslachtskenmerken krijgen de meeste baby’s sekse vrouw of sekse man toegekend. Sommige baby’s krijgen sekse o toegekend van onbekend of onbepaald. Er is veel meer diversiteit in sekse dan de labels vrouw, man en o doen vermoeden, iedereen heeft een eigen en unieke set aan geslachtskenmerken.
Intersekse (I): verwijst naar de ervaringen van personen die geboren zijn met een lichaam dat niet past in bestaande ideeën over vrouw of man. Bijvoorbeeld dat je als vrouw geboren bent met XY-chromosomen, terwijl XY-chromosomen meestal bij mannen voorkomen. Of dat je als man een extra X-chromosoom hebt. De meeste intersekse mensen zijn vrouw of man en soms zijn ze non-binair. 1 op de 90 mensen is intersekse. Het komt vaak voor dat mensen er op volwassen leeftijd pas achter komen dat ze intersekse zijn.
Gender: bestaat uit genderindentiteit (wie je bent), en genderexpressie (hoe je je uit). In een maatschappij bestaan vaak ook uitgesproken ideeën over hoe je je als vrouw of man hoort te gedragen, dat noemen we gendernormen. Gendernormen zijn afhankelijk van tijd en plaats. Zo was in de jaren ‘50 roze echt een jongenskleur.
Genderidentiteit: genderidentiteit gaat over wie je bent. Ben je een vrouw, een man of non-binair? Of iemand anders? Is het altijd hetzelfde of verandert dit zo nu en dan of door de tijd heen? Genderidentiteit gaat over de diepgevoelde overtuiging vrouw, man of non-binair te zijn.
Transgender (T): betekent dat je genderidentiteit anders is dan de sekse die je bij geboorte hebt meegekregen. Bijvoorbeeld: bij geboorte kreeg je de sekse vrouw mee, maar je voelt je man. Of bij geboorte kreeg je de sekse vrouw mee, maar je bent non-binair.
Non-binair: iemand die zich niet herkent in de tweedeling ‘man’ of ‘vrouw’. Dit kan betekenen dat iemand zich zowel man als vrouw voelt, ergens daartussenin of helemaal niks heeft met deze hokjes.
Cisgender: Als de sekse die je bij geboorte hebt meegekregen overeenkomt met je genderidentiteit, noemen we dat cisgender. Een cis vrouw is dus een vrouw die geboorte sekse vrouw meekreeg en die zich ook vrouw voelt. De meeste mensen zijn cisgender.
Genderexpressie: gaat over wat of hoe je doet. Bijvoorbeeld hoe je je gedraagt, kleedt of beweegt. Uit jij je vrouwelijk? Mannelijk? Allebei? Geen van twee? Iedereen heeft vrouwelijke kanten en mannelijke kanten. Het is niet altijd makkelijk om al je kanten te laten zien omdat in de maatschappij vaak anders geoordeeld wordt over vrouwen en mannen bij hetzelfde gedrag. Zo kunnen jongens bijvoorbeeld wel wat steun gebruiken om hun gevoelige kanten te laten zien.
Seksuele oriëntatie: gaat over op wie je verliefd wordt en tot wie je je aangetrokken voelt. Dit staat los van sekse of gender. Ook heteroseksualiteit is een seksuele oriëntatie, dit betekent dat een meid of vrouw op een jongen of mannen valt, en andersom. De andere seksuele oriëntaties leggen we hieronder uit.
Lesbisch (L): een meid of vrouw die (meestal) op meiden of vrouwen valt.
Homo (H): een jongen of man die (meestal) op jongens of mannen valt.
Bi (B): iemand die zich aangetrokken voelt tot zowel vrouwen als mannen. Sommige mensen noemen zich ook wel panseksueel, waarmee ze bedoelen dat ze helemaal niet naar geslacht of gender kijken en op iedereen verliefd kunnen worden.
Queer (Q): iemand die zichzelf niet voelt of vindt passen in hokjes als homo, hetero, bi, man of vrouw of die deze hokjes liever niet gebruikt. Soms wordt de Q ook wel gebruikt voor questioning, wat betekent dat je (nog) niet precies weet wie je bent en/of op wie je verliefd wordt.
Het plusje (+): laat zien dat er ruimte moet zijn voor iedereen, ook voor mensen die zich niet herkennen in een van de letters. Zoals aseksueel, wanneer iemand geen of heel weinig seksuele aantrekking voelt tot andere personen, of panseksueel, wanneer iemand zich seksueel aangetrokken kan voelen tot iedere gender.
Elk kind hoort erbij
Aandacht voor diversiteit is nódig. Het helpt kinderen en jongeren zichzelf te ontdekken, en open en respectvol met elkaar en elkaars verschillen om te gaan. Hierover leren zorgt er niet voor dat een kind zelf lhbti+ wordt, dat is het dan al. Meer kennis over en een positieve houding ten opzichte van diversiteit geeft kinderen:
- een sterkere onderlinge (sociale) verbinding,
- de vrijheid om te zijn wie ze (willen) zijn,
- een inclusief en tolerant schoolklimaat waar alle verschillen worden
- gewaardeerd en geaccepteerd,
- minder pestgedrag en geweld.
Voorbeeldsituaties van ouders
Wat is ‘normaal’ en wat niet? En hoe kan ik hierop reageren? Sommige ouders vragen zich af hoe het beste om te gaan met (twijfels over) seksuele oriëntatie en gender van hun kind. Daarom enkele voorbeelden.